Disclaimer
Hieronder is een vertaalde tekst in originele vorm (schrijfwijze naar typletters) en in moderne vorm te lezen. Beide vertalingen zijn grotendeels tot stand gekomen door gebruik te maken van AI computersystemen. Dit levert een ogenschijnlijk goed resultaat op, maar er moet in gedachten gehouden worden dat deze systemen niet foutloos zijn. De grove lijnen van de teksten zijn goed (voor zover ik heb kunnen controleren), maar in de details kunnen fouten schuilgaan. Houdt hier dus rekening mee en controleer eventueel zelf deze details. Oorspronkelijke bronnen kunnen desgewenst via info@hartstreek.nl opgevraagd worden.
Door de enorme hoeveelheid archiefmateriaal is een complete controle van inhoudelijke fouten nagenoeg onmogelijk, zonder dat dit resulteert in een zeer grote vertraging van dit vertaalproject. Vandaar mijn keuze deze bronnen inclusief eventuele gebreken beschikbaar te stellen.
Originele tekst
INSTRUCTIE VOOR DE MOOLENAARS IN DE STARNMEER.
Te ALKMAAR, Gedrukt by JAN COSTER Hz. Anno 1785.
Articul 1
In den eersten. Zullen alle moolenaars, als de peyl daartoe, by Dykgraaf en Heemraden geslagen onder is en geen verlet van Wind hebbende moeten Maalen, op verbeurte van twaalf Stuivers, ten waare haar
by Dykgraaf Heemraden of Poldermeesters, anders was belast.
2
Zo draa’er eenige buijen opkoomen, zullen haar Zeylen moeten moeten zwigten, dog met die bepaalingee, dat by goede gestadige toeneemende Windt, niet kort moeten zwigten, of de Zeilen voorom de Zoom gooyen, maar wel by buijig Weer, en by Storm Weer dezelve inneemen,
en oprollen, om alle schade te verhoeden, gelyk zy ook by nagt, Stormagtig Weer zynde, niet zullen vermogen te maalen, zullen contrarie doende, na verdienste werde gehandeldt.
3
By dag of nagt, hun te slapen leggende, terwyl de Moolen maalt, of die van de moolen zig zig absenteerd, terwyl het nodig is, dat gemalen werdt, ’t zy by windig of stil weer, zonder een bequaam Persoon in zyn plaats te laten, zal telken ruyze verbeure een somma van zes Guldens, en de schade, door de agteloosheid veroorzaakt werdende, op hem en ’t zyne werden verhaalt.
4
De Moolenaars zullen al het gaande werk als gebruikelyk is, wel gesmeerd houden, zullen ook zorge dragen dat de Moolens wel op de wind staan.
5
In de tyd dat het nodig is des nagts te malen, zullen de Moolenaars by stilte by beurte moeten waken, en dan elkander waarschouwen als ‘er wind komt om te malen, zo als zy lieden ook in alle gevallen by nood malkanderen na vermogen moeten helpen en bystaan, op de boeten van drie Guldens in ’t eerste geval, en verders nam merite der zaaken te verbeuren.
6
Zullen geen Touwerk van de Molens hoe genaamd moge gebruiken, anders als tot dienst van dezelve Moolens, op pæne van zes Guldens en arbitraire correctie, en by zo verre bevonden mogt werden, dat de Molenaars door verwaarloosing of slos-heid, hun touwerk mogten doen of laten bederven, zulks dat ’t zelve daar door eerder verbruikt of onbequaam mogt zyn, als behoord, zal de schade daar door veroorzaakt, ter arbitrage van de Heeren Dykgraaf en Heemraden, van hun gagie werden ingehouden, en aan de Meer werden goed gedaan en zoodanig Moolenaars daarenboven worden gemuleteerd of gecorrigeerd, zo als bevonden zal te werden behooren.
7
Zullen ook altyd hun Gereedschap wel bewaren, en aan niemand buiten hun Moolens leenen, op verbeurte van zes Stuivers, ende by verlies dezelve moeten betalen.
8
Zullen geen slapers in hun Moolen leggen, buiten consent van de Heeren Dykgraaf en Heemraden, op pæne van drie Stuivers voor ieder nagt en van elk slaper te verbeuren.
9
Zullen haar Vysels om de acht dagen eens een halve slag moeten om drayen, om het door buygen van de vysels als de Molen stil staat voor te koomen, op een boete
van twee Guldens.
10
Als de Vysels vast gevrooren zyn, en het door Poldermeesters geoordeeld wert te malen, moet de Timmerbaas ten eersten daar van kennis hebben, ten einde door hem en onderhoorige te werden los gemaakt, en van het Ys bevryd, zonder dat iemand anders zig daar mede mag bemoeijen.
11
Zullen by stilte al het gaande ander Werk, van hunne Molens besigtigen, insonderheid de wiggen van de Roeden, ende eenige gebreeke vindende, aanstonds aan den Timmerbaas daar van kennis geeven.
12
Ende by aldien hunne Moolens ontsteld zyn, dat zy niet malen kunnen, dezelve overhoeks stellen en na den Timmerman toegaan, ende zullen de Moolenaars niet alleen die onklaare maar ook aan de andere nevenstaande Moolen, (des gerequireerd:) den Timmerman helpen tot datse klaar is, zonder zig daarvan te onttrekken, of van de Moolens te absenteeren, op verbeurtee van haar gagien en zes stuivers alle dagen daar en boven.
13
Zullen alle ruygte van de Molen werven neemen, en wel toezien dat de Roeden daar door geen schade lyden, ook hunne Moolens-werven knap houden, op de boete van tien Stuivers.
14
Zullen ook alle Ruygte en Kroos, van voor de Waterloop te weren en dezelve klaar houden, en tot dien einde hunne Vlas en Boots haken altyd met stalen voorzien houden, alles op verbeurte van drie stuivers.
15
Ook zullen de Moolenaars gehouden zyn, hare Molens alle Jaaren wel en behoorlyk te Teeren zonder daar voor iets te prætendeeren ofte genieten, en zal een ider zyn Moolen ten eersten moeten afteeren.
16
Niemand der Moolenaars zal eenig Ried in haar Molens op de Zolders ofte waar het zoude mogen wezen laten leggen, op een boete van drie Guldens.
17
De Moolenaars zullen alle Deuren en Vensters aan de Windzyde wel sluyten, ende de Leydeur ongeslooten laaten, op een boete van zes Stuivers.
18
Zullen ook niet Dronken drinken, op pæne van twintig stuivers, nog dronken zynde malen, op verbeurten van tien Guldens telken reyze, en na geleegentheid arbitraire correctie daar en boven.
19
Zullen hun Vuur wel uitbluschen, geen Asse op Molen werven of omtrent de moolens leggen, ende geen te groote vuur makenop pæne van drie Guldens ende correctie als vooren.
20
Zullen geen Deelen, sparren, hekken, zoomen, kammen, staven nog Zooden of Aarde van de Dyk branden, op de boeten van twintig stuivers telkens, en arbitraire correctie.
21
By de Poldermeesters Opzienders of andere daar toe gesteld, bekeurd of vermaand zynde, zullen zy dezelve niet qualyk toe spreeken, op pæne van tien Guldens, nog dreigen, op pæne van tien Guldens, nog slaan, op pæne van cassatie en arbitraire correctie, maar zo zy luiden
tegen de bekeuring iets te zeggen hebben, zullen zy ’t zelve den Dykgraaf en Heemraden voordraagen.
22
Zullen by tyds waarschouwen, zo wanneer eenige Zeylen gebroken zyn, en wanneer hun nieuwe zeylen gebragt werde, de gebrooken zeijlen afstaan, en meede geven, aan die de andere brengt, ook geen Lappen of stukken van hunne zeijlen afsnyden, op pæne van drie Guldens, en arbitraire Correctie.
En of ’t mogt gebeuren, dat eenig Molenaar, mogt in gebreeke blyven, ’t noodige Touwerk te verzoeken, en dadelyk af te halen, zo dat daar door mogt verzuimen,
of buiten staat geraaken, om na vereis te maalen, zal voor de eerstemaal verbeuren, een boete van drie guldens, voor de tweede maal zes guldens, en voor de derdemaal van zyn dienst werden ontzet en gecasseerdt.
23
Ook hunne Zeijlen nat zynde, niet oprollen, maar opgerolt nat wordende, ten eersten ontrollen, en verweeren zonder eenige natte zeijlen, twee dagen aan malkanderen onverweerd, en opgerolt, te laten, op de boete van twee guldens, telkens te verbeuren.
24
Zullen niet vermogen op de vloeren, nog op tafelelementen, en drempels van de deuren, te hakken op de verbeurte van een gulden, en reparatie van de schade,
tot haren kosten.
25
Zullen ook niet vermogen eenigen Planken, deelen, sparren
balken, of ander Houtwerk, als haar Huisraad in de molens brengen, veel min daar uit te dragen, op prætext dat ’t zelve haar eigen zouden wezen, op de verbeurte van ’t zelve hout, alwaar ’t ook haar eigen geweest, en een boete daar en boven, ter discretie, van de Heemraden en gelegenheidt.
26
Zullen ook niet vermogen, eenige duyven, varkens, kalveren, lammeren, of andere beesten, in hunne moolens te houden, op de boete van twintig stuivers voor de eerste, en dubbele boete, met verbeurte van de voorn: beesten voor de tweede reyze.
27
Zullen ook gehouden wezen in ’t zomer zaijzoen, als het malen ophoud, hunne zeijlen wel te droogen, af te slaan op te rollen, en te brengen ter plaatze, daar hen geordonneerd zal werde, op de boete van zes stuivers voor ieder Zeyl dat op de eerste Schouw, aan de roede zal gevonden worden, ten ware hen andere order waaren gegegeven.
28
De Moolenaars zullen gehouden wezen, by inbreuk van de buiten Zeedyken, alle hunnen zeijlen af te slaan en dezelve te brengen, in de boven molens, alwaar zy luiden ook by den anderen zullen blyven, om volgens de ordere
die hun by Dykgraaf, ende Heemraden zal gegeven worden, alle goede toezigt dragen, ende hulpe, en adsistentie te doen, daar zulks van nooden mogt wezen.
29
Zullen ook gehouden wezen haar molens, puntig en reyn te houden en op elke schouw wel gezuivert geveegt, en gereijnigt te hebben, pæne, van tien stuyvers, telkens te verbeuren.
30
Zullen haar dienst veertien dagen van te vooren moeten opzeggen aan Dykgraaf en Heemraden, als dezelve van de molen willen scheiden, dog zullen by Dykgraaff en Heemraden terstond mogen gecasseerd, en anderen, in de plaats gesteld worden, zonder van te vooren te waarschouwen, en zullen aan de nieuwe Moolenaar dan moeten overleveren, alle haare gereedschap, volgens de Memory daar van zynde, eer zy ten vollen zullen werden betaaldt.
31
Dezelve Moolenaars zullen ook de Ringdyk en binnenwegen, van alderhande beesten, moeten zuyver houden, te weeten, de twee Molenaars over Oostgraftdyk van ’t Enkhuyzer Lands Hek aff, tot de Laanweg toe, met de laan, ende Graftdykerweg de twee Moolenaars van de bovenmoolen, by de hoek, en ’t steene pypje, van de Laanweg tot de paal No. B2 met de Middelweg en het Kamerhop
de twee Moolenaars van de onder Moolens,
aan dezelve gang, van de paal No. af tot aan de hoek by de Landmeer, met de Knollendammer, en Butteroorsweg, en de beesten die zy daar op vinden, zullen zy in ’t Schuthok zetten, en ’t zelve aanstonds aan Dykgraaff bekend maaken, die de boete dan zal invorderen, dog zal de helft daar van weder uitkeeren, aan de Moolenaars, die de beesten in ’t Schuthok gebragt zullen hebben, voor haar schutten, dog zoo den Dykgraaf eenig beest of beesten aan de Ringdyk, of binnenwegen vindt, zal het zelve schutten en korten, de Moolenaars, elk in wiens perk, hy het zelve vind, van haar Tractement af, en zal dan nog de boeten invorderen, van de luyden, wiens beesten het zyn, dog daar zal hy de helft aan de Moolenaars wedergeven.
32
De Moolenaars zullen de Moolentogten, en ’t geen daar aan dependeerdt, tegens de Kroosschouw, moeten gekroost hebben, op een boete van elk zyn park zes stuyvers, en zoo voorts van week tot week, te beschouwen, de boete te verdubbelen, tot op de derde Schouw, wanneer het besteed zal worden, ten haaren kosten.
En de Moolentogten, en kolken, by parken moeten zuyver houden, volgens Resolutie van de 25 April 1662 geinfereerd, in het Keurboek Folio 9 en breeder vermeld, in de keure op het Kroozen, in dato 22 aug 1744
.
33
Zullen voor hun dienst genieten, elk in ’t Jaar, tot nadere ordere, waar van zy alle drie maanden, zullen ontvangen, een geregte vierde part, daar en booven, vry Wooning in de Moolens, &c.
34
Eindelyk zullen alle de Respectieve boetens die zy ter zaake, van deze Instructie zouden mogen verbeuren, worden genoteerd, en by den Penningmeester op het betaalen van haar Tractement, worden gekort en ingehouden, zonder eenig tegenspreeken, op pæne van dubbelde boeten.
Aldus gedaan en Geresolveerdt, by de Heeren Simon Appel Dykgraaff Dr. Jacob Groen, en Willem Bek Heemraden van de Starnmeer
My Present, Jan Heines.
Gemoderniseerd
INSTRUCTIE VOOR DE MOLENAARS IN DE STARNMEER.
Te ALKMAAR, Gedrukt door JAN COSTER Hz. Anno 1785.
Artikel 1
Ten eerste, zullen alle molenaars, zodra de maatstaf daarvoor door de Dijkgraaf en Heemraden is bepaald en er geen gebrek aan wind is, moeten malen, op straffe van twaalf stuivers, tenzij zij door de Dijkgraaf, Heemraden of Poldermeesters anders zijn belast.
Artikel 2
Als er buien opkomen, zullen ze hun zeilen moeten reven, maar met de bepaling dat bij goede en aanhoudend toenemende wind niet snel moeten reven of de zeilen over de rand gooien, maar wel bij buiig weer, en bij stormweer deze moeten binnenhalen en oprollen om schade te voorkomen. Zoals zij ook ’s nachts, bij stormachtig weer, niet zullen mogen malen. Bij overtreding zal naar verdienste worden gehandeld.
Artikel 3
Of het nu dag of nacht is, als zij gaan slapen terwijl de molen maalt, of als zij de molen verlaten terwijl het nodig is om te malen, hetzij bij winderig of stil weer, zonder een bekwame persoon in hun plaats te laten, zal elke keer dat dit gebeurt een boete van zes gulden opleveren, en de schade die door nalatigheid wordt veroorzaakt, zal op hen en hun bezit worden verhaald.
Artikel 4
De molenaars zullen al het bewegende werk zoals gebruikelijk goed gesmeerd houden en ervoor zorgen dat de molens goed op de wind staan.
Artikel 5
In de tijd dat het ’s nachts nodig is om te malen, zullen de molenaars bij windstilte om beurten moeten waken en elkaar waarschuwen als er wind komt om te malen. In alle gevallen van nood moeten ze elkaar naar vermogen helpen en bijstaan, op straffe van drie gulden in het eerste geval en verder naar de ernst van de zaak.
Artikel 6
Zij mogen geen touwwerk van de molens gebruiken, behalve voor het werk van de molens zelf, op straffe van zes gulden en arbitraire correctie. Als blijkt dat de molenaars door verwaarlozing of slordigheid hun touwwerk laten bederven, waardoor het sneller slijt of ongeschikt wordt dan nodig is, zal de schade die daardoor ontstaat, naar het oordeel van de heren Dijkgraaf en Heemraden, van hun loon worden ingehouden en aan de polder worden vergoed. Daarnaast zullen zulke molenaars verder gestraft of gecorrigeerd worden zoals nodig wordt geacht.
Artikel 7
Zij moeten altijd hun gereedschap goed bewaren en aan niemand buiten hun molens uitlenen, op straffe van zes stuivers, en bij verlies moeten zij deze zelf betalen.
Artikel 8
Zij mogen geen slapers in hun molen laten verblijven zonder toestemming van de heren Dijkgraaf en Heemraden, op straffe van drie stuivers per nacht en per slaper.
Artikel 9
Zij moeten hun vijzels om de acht dagen een halve slag draaien om het kromtrekken van de vijzels te voorkomen wanneer de molen stil staat, op straffe van twee gulden.
Artikel 10
Als de vijzels zijn vastgevroren en de Poldermeesters besluiten dat er gemalen moet worden, moet de timmerman hiervan als eerste op de hoogte worden gebracht, zodat hij en zijn assistenten de vijzels kunnen losmaken en van ijs kunnen ontdoen. Niemand anders mag zich hiermee bemoeien.
Artikel 11
Bij windstilte moeten zij al het bewegende en andere werk van hun molens inspecteren, vooral de wiggen van de roeden, en eventuele gebreken onmiddellijk aan de timmerman melden.
Artikel 12
Als hun molens niet kunnen malen door verstoringen, moeten zij deze diagonaal instellen en de timmerman erbij halen. De molenaars moeten niet alleen de defecte molen, maar ook de naastgelegen molen helpen, indien nodig, totdat alles gerepareerd is, zonder zich hiervan te onttrekken of afwezig te zijn, op straffe van hun loon en zes stuivers per dag.
Artikel 13
Zij moeten al het onkruid van de molenerven verwijderen en ervoor zorgen dat de roeden hierdoor geen schade lijden. Ook moeten zij de molenerven netjes houden, op straffe van tien stuivers.
Artikel 14
Zij moeten al het onkruid en kroos uit de waterloop verwijderen en deze schoon houden. Hiervoor moeten zij hun vlas- en bootshaken altijd scherp houden, op straffe van drie stuivers.
Artikel 15
De molenaars zijn verplicht hun molens elk jaar goed en op de juiste manier te teren zonder daarvoor iets te eisen of te ontvangen. Elk van hen moet zijn molen als eerste teren.
Artikel 16
Geen enkele molenaar mag gereedschap op de zolders of elders in de molen laten liggen, op straffe van drie gulden.
Artikel 17
De molenaars moeten alle deuren en ramen aan de windzijde goed sluiten en de achterdeur open laten, op straffe van zes stuivers.
Artikel 18
Zij mogen niet dronken drinken, op straffe van twintig stuivers, en niet malen terwijl ze dronken zijn, op straffe van tien gulden per keer en mogelijke verdere arbitraire correctie.
Artikel 19
Zij moeten hun vuur goed doven, geen as op de molenerven of rond de molens leggen, en geen te grote vuren maken, op straffe van drie gulden en mogelijke verdere correctie.
Artikel 20
Zij mogen geen balken, sparren, hekken, zoom, kammen, staven, of graszoden van de dijk branden, op straffe van twintig stuivers per overtreding en mogelijke verdere arbitraire correctie.
Artikel 21
Als zij door de Poldermeesters, opzichters of anderen die daarvoor zijn aangesteld, worden bekeurd of berispt, mogen zij deze personen niet slecht aanspreken, op straffe van tien gulden, noch bedreigen, op straffe van tien gulden, noch slaan, op straffe van ontslag en arbitraire correctie. Als zij echter bezwaar hebben tegen de bekeuring, moeten zij dit voorleggen aan de Dijkgraaf en Heemraden.
Artikel 22
Zij moeten tijdig waarschuwen wanneer een zeil gebroken is en wanneer nieuwe zeilen worden gebracht, de gebroken zeilen overhandigen aan degene die de nieuwe brengt, en geen lappen of stukken van hun zeilen afsnijden, op straffe van drie gulden en arbitraire correctie.
Als een molenaar nalaat het nodige touwwerk te verzoeken en onmiddellijk af te halen, waardoor hij niet kan malen zoals vereist, zal hij bij de eerste overtreding een boete van drie gulden krijgen, bij de tweede overtreding zes gulden, en bij de derde overtreding uit zijn functie worden ontslagen en gecasseerd.
Artikel 23
Zij mogen hun zeilen niet nat oprollen, maar als ze nat zijn opgerold, moeten zij deze eerst uitrollen en drogen. Geen nat zeil mag twee dagen achter elkaar opgerold blijven, op straffe van twee gulden per overtreding.
Artikel 24
Zij mogen niet hakken op de vloeren, tafelbladen of drempels van de deuren, op straffe van een gulden en de reparatie van de schade op hun kosten.
Artikel 25
Zij mogen geen planken, delen, sparren, balken of ander houtwerk in de molens brengen als huisraad, en zeker niet verwijderen onder het voorwendsel dat het hun eigendom is. Overtreding hiervan resulteert in verbeurdverklaring van het hout, zelfs als het hun eigendom is, en een boete naar goeddunken van de Heemraden en de omstandigheden.
Artikel 26
Zij mogen geen duiven, varkens, kalveren, lammeren of andere dieren in hun molens houden, op straffe van twintig stuivers voor de eerste overtreding, en dubbele boete met verbeurdverklaring van de genoemde dieren voor de tweede overtreding.
Artikel 27
In het zomerseizoen, als het malen stopt, moeten zij hun zeilen goed drogen, oprollen en naar de plaats brengen waar hun dat wordt opgedragen, op straffe van zes stuivers voor elk zeil dat bij de eerste inspectie aan de roede wordt aangetroffen, tenzij hen andere instructies zijn gegeven.
Artikel 28
Bij een doorbraak van de buitendijken moeten de molenaars alle zeilen neerhalen en naar de bovenmolens brengen. Zij moeten daar blijven en volgens de instructies van de Dijkgraaf en Heemraden goed toezicht houden en hulp bieden waar nodig.
Artikel 29
Zij moeten hun molens schoon en netjes houden en bij elke inspectie goed geveegd en gereinigd hebben, op straffe van tien stuivers per overtreding.
Artikel 30
Als zij hun dienst willen beëindigen, moeten zij dit veertien dagen van tevoren aan de Dijkgraaf en Heemraden melden. De Dijkgraaf en Heemraden kunnen hen echter onmiddellijk ontslaan en een ander in hun plaats stellen zonder voorafgaande waarschuwing. Zij moeten dan al hun gereedschap overdragen aan de nieuwe molenaar volgens de inventarislijst voordat zij volledig worden uitbetaald.
Artikel 31
De molenaars moeten de ringdijk en binnenwegen vrij houden van allerlei dieren. De twee molenaars van Oostgraftdijk zijn verantwoordelijk voor het gebied van het Enkhuizer Landhek tot de Laanweg, inclusief de Laanweg en de Graftdykerweg. De twee molenaars van de bovenmolens zijn verantwoordelijk voor het gebied van de hoek en het stenen pijpje van de Laanweg tot paal No. B2, inclusief de Middelweg en het Kamerhop. De twee molenaars van de ondermolens zijn verantwoordelijk voor het gebied van paal No. af tot aan de hoek bij de Landmeer, inclusief de Knollendammer en Butteroorsweg. Dieren die zij daar aantreffen, moeten zij in het schuthok zetten en dit onmiddellijk aan de Dijkgraaf melden. De Dijkgraaf zal de boete innen en de helft daarvan aan de molenaars teruggeven voor hun inspanning. Als de Dijkgraaf zelf dieren op de ringdijk of binnenwegen vindt, zal hij deze opsluiten en de molenaars in wiens gebied hij ze vindt, korten op hun loon. De boete zal nog steeds worden geïnd van de eigenaren van de dieren, waarvan de helft aan de molenaars zal worden teruggegeven.
Artikel 32
De molenaars moeten de molentochten en alles wat daarmee samenhangt, hebben gekroosd tegen de kroosschouw, op straffe van zes stuivers boete per park. Indien dit niet gebeurt, wordt de boete wekelijks verdubbeld tot aan de derde schouw, waarna het op hun kosten zal worden uitbesteed.
Zij moeten de molentochten en kolken per park schoon houden, volgens de resolutie van 25 april 1662, vermeld in het keurboek op folio 9 en verder beschreven in de keuren op het kroozen van 22 augustus 1744.
Artikel 33
Voor hun dienst zullen zij jaarlijks hun vergoeding ontvangen, totdat nadere order wordt gegeven. Elke drie maanden ontvangen zij een vierde deel van deze vergoeding, en daarnaast krijgen zij gratis woonruimte in de molens, etc.
Artikel 34
Alle boetes die zij wegens overtreding van deze instructie krijgen, worden genoteerd en bij de uitbetaling van hun loon door de penningmeester ingehouden, zonder enig protest, op straffe van dubbele boete.
Aldus gedaan en besloten door de heren Simon Appel, Dijkgraaf, Dr. Jacob Groen en Willem Bek, Heemraden van de Starnmeer.
In aanwezigheid van Jan Heines.
0 reacties