Afbraak
Sloop van de noorder onder- en bovenmolen, vanwege de komst van een elektrisch gemaal.
“Ik ben geboren in een molen in de Starnmeer. Het was de bovenmolen, bij Oost-Graftdijk. Er waren nog maar twee molens. Die andere was de ondermolen. Daar woonde Langeberg. Hij had een groot gezin.” Zo vertelde Piet Koning, in de Begonialaan te Lutjebroek. Zijn geboorte vond plaats in 1901, op 12 januari.
“Mijn vader was Simon Koning. Hij was afkomstig van Ursem. Zijn vader was ook molenaar. Vader was nog ongetrouwd, maar hij had wel verkering, toen hij in de molen kwam. Het polderbestuur zorgde ervoor dat hij een huishoudster kreeg, zolang hij nog niet getrouwd was. Zij trouwde later met Witte, van Oosterbuurt. Ze was de moeder van Jan Witte. Geertje Ploeger heette ze.
De andere molens van de Starnmeer waren al afgebroken. Daar was het stoomgemaal voor in de plaats gekomen. Dirk Hildering was de machinist ervan. En verder was er alleen nog een molen in het Kamerhop. De molen van Ijs Ris.
Vader hield in de schuur achter de molen een stuk of acht, negen koeien. Hij had zes bunder land en een stukje dijk. Hij is er twaalf jaar molenaar geweest. Ik was elf toen we er weg gingen. Dat was in 1912. We verhuisden toen naar de Stierop. Vader had daar 18 bunder en een paar koeien meer dan in de Starnmeer.
De molens werden gesloopt, omdat er een elektrisch gemaal bij kwam.
Ik ging naar school in Oosterbuurt, bij juffrouw Keizer en meester Hannema. Vader zette ons zelf over. En ’s winters, als er ijs in het kanaal lag, deed Heertjes het.
De kinderen op school, die ik me zo herinner, dat waren Jaantje de Reus en haar broers: Cor, Dirk, Piet en Klaas de Reus en de jongens van Nat, een heel koppel, en de Schoonen en die van De Jongh en Baart Dubbeld en de kinderen van Vredevoort van Spijkerboor.
Er werd die tijd nog volop gehekeld in Oosterbuurt. In West-Graftdijk ook. Daar stond het grootste hekelhok. Dat was zo groot dat er wel zeker zes man in stonden te hekelen.
In Oost had je Saal Heertjes en zijn ongetrouwde broer Arie, die samen hekelden. En de Natten hekelden en nog wel meer. Om de veertien dagen gingen ze met de vlet de gehekelde hennep wegbrengen en nieuwe voorraad halen, in Krommenie.
Als hekelaars hadden ze altijd werk. Zomer en winter, slecht weer of goed weer, daar hadden ze geen last of gemak van, het ging altijd door. Ze hadden van die luiken in het schot van het hekelhok, voor de frisse lucht. Maar het was wel ongezond werk, bar stoffig.
Ik ben, voor ik getrouwd was, nog een tijdje melkboer in Amsterdam geweest, maar later woonde ik in Etersheim. In een half afgebroken molen. Daar heb ik 43 jaar gewoond met mijn vrouw, Betje Bas, van Oosterbuurt. Zij was een zuster van Willem Bas, die met Neeltje Bankersen getrouwd was. Neeltje is nu met Jan Witte getrouwd, de zoon van vaders’s huishoudster in de molen.”
Piet Koning woonde in 1993 al 20 jaar in Lutjebroek, met zijn huisgenote Aafje Nooy. afkomstig uit Warder.
“We hebben elkaar leren kennen tijdens een vakantiereis naar Oostenrijk, met reisbureau Hooyberg.”
De molenaarszoon uit de Starnmeer was zijn geboortestreek niet vergeten: “Toen we nog aan de Starnmeerdijk woonden, woonden daar Dirk Nat, Jan Hoek en Rein Kwadijk, naar de kant van de Graftdijkerweg. De andere kant op woonden Jan Helder, Schoehuys en Van der meer, en Rood aan het Oosterbuurderweggetje. Jan Hop was in die tijd al pontbaas op Spijkerboor. Er waren in die tijd nog drie scheepsjagers: Jan Ris was invalide. Hij woonde aan het eind van de Groenedijk, in de Kogerpolder.
De andere twee scheepsjagers waren Albert en Klaas van Glijn. Zo werden ze altijd genoemd, maar ze heetten Hoogland. Ze woonden in het huisje bij de steiger tegenover De Woude, waar later Gert de Haan”.
Zijn jeugdherinneringen brachten Piet Koning ertoe, zijn 90e verjaardag te vieren in “Het Rietbos”, tegenover de plek waar hij was geboren. “Maar er kwamen niet veel mensen die ik er gekend heb, want die waren er niet meer…”
Bron: Het Starnmeerboek (1993), door Cor Booy
0 reacties