De bedijking en haar problemen

Geschreven door Evert Besse Jz. (1944)
bewerkt door Cor Booy (1993)
Bron:

Wie van De Rijp zuidwaarts gaat en voor zijn wandeling de hoge Beemsterdijk kiest, ziet naar links uit over de strenge strak- lijnige Beemster, waarin de gezichtseinder wordt afgesloten door de beplante wegen en de boerderijen, die meestal geheel in het groen verscholen liggen. Naar rechts gaat de blik over het lege en wijde Schermereiland en het land daarachter, dat weer zijn grens heeft in de verre, blauwe duinen. Twee geheel verschillende werelden. Na een half uur te hebben gewandeld, komt men aan een verbreding van de Beemsterringsloot. In werkelijkheid is het geen verbreding van de Beemsterringsloot, maar de oostelijke helft van wat eens geweest is het Spyckerboor naar de Bamestra, later verwijd tot de Beemster.
In 1637 werd een plempdijk aangelegd door het Spyckerboor, de tegenwoordige dijk van het Kamerhop, waardoor dit in tweeën verdeeld geraakte.

Heerenhuis

Men ziet dan op korte afstand voor zich een gebouw, dat van baksteen is opgetrokken en van wat weidser voorkomen dan de andere behuizingen. Het is het enige dat in wijdere omtrek opvalt. Inderdaad heeft het een bijzondere bestemming. Het is het Polderhuis of Heerenhuis van de Starnmeer, of juister, van het waterschap Starnmeer en Kamerhop.
Het is nu 350 (red. dit artikel is bewerkt voor het Starnmeerfeest van 1993) jaar geleden dat het Starnmeer werd droog gemaakt. Aanleiding dus om bij deze gebeurtenis een ogenblik stil te staan.
Het Starnmeer was het kleinste van de drie meren, die het Schermereiland omsloten; het land met het verdwenen dorp Schermer erop, dat daardoor inderdaad het karakter van een eiland had.

Strategische betekenis

Zoals alle wateringen en plassen had ook dit meer betekenis voor de visserij. Zo werd in 1543 gesproken van de paling, die uit het Starnmeer in het Langemeer kwam, naar de open sluis van Krommenie en daar gevangen werd. Maar het Starnmeer heeft ook nog andere diensten bewezen. Toen in de kortstondige harde winter van 1573 gevaar bestond dat de Spanjaarden over het ijs een inval zouden doen in het hart van Noord-Holland, werd door het gehele Noorderkwartier een bijt gehakt, die van de Vuyle Graft met een boog over het Starnmeer liep, naar het Spijkerboorsgat.
Bij open water kruisten enige galeien op het meer ter bescherming van het Schermereiland.

Schermerboezem

Het Starnmeer had ook grote betekenis als onderdeel van Schermer boezem. Een betekenis die nog groter werd, toen door het droogmaken van verschillende meren de boezem hoe langer hoe meer inkromp. Toen dan ook octrooi werd aangevraagd voor de droogmaking van het Starnmeer, kwam het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland daar ernstig tegenop. Hetgeen de plannen echter niet heeft kunnen tegenhouden.
Tenslotte bewees het Starnmeer nog belangrijke diensten uit een oogpunt van verkeer. Vooral Alkmaar was hierbij nauw betrokken, want de scheepvaart van Alkmaar naar Amsterdam, die zeer uitgebreid was, ging over het Starnmeer naar de Zaan en zo verder naar Amsterdam.
Alkmaar zag daarom liever dat het meer voor het verkeer behouden bleef, dan dat men aangewezen zou raken op betrekkelijk smalle vaarten. Een ernstige tegenstelling van belangen, die niet minder ernstige wrijvingen deed ontstaan toen later de bedijking ter hand werd genomen.

Rijper onderneming

De droogmaking van het Starnmeer is een onderneming geweest van De Rijp, zoals die van de Wormer er een was van Purmerend. De Rijp hoopte daardoor inkomsten te verkrijgen voor kerk en armen. Het dorp was in snelle opkomst. Daardoor heeft waarschijnlijk een zekere plaatselijke trots er ook toe bijgedragen dat het zich op dit gebied heeft begeven.
Het octrooi is de 30e maart 1632 verleend. Daarvoor had de plaats nog een overeenkomst aangegaan met Alkmaar, met geen enkele werkzaamheid te beginnen zonder de toestemming van Alkmaar. Dat moest zich later natuurlijk wreken.
In het octrooi werd de verwachting uitgesproken dat de bedijking in vier jaar gereed zou zijn, zoals bij droogmakerijen min of meer regel was geworden. Maar toen de eerste vier jaren waren voorbij gegaan, was nog hoegenaamd niets gedaan. Wel had De Rijp aanstalten gemaakt, met bepaalde werkzaamheden te beginnen, maar Alkmaar gaf daartoe geen toestemming. Het omgekeerde deed zich ook voor. Het was niet de bedoeling van de bedijkers, ook aan de noordkant een ringsloot te graven, waardoor het gehele werk aanzienlijk goedkoper zou zijn. Toen kwam Alkmaar, bijgestaan door Purmerend, Edam en Monnickendam, in 1635 met de wens dat ook aan de noordzijde, terwille van de scheepvaart een ringsloot zou worden gegraven. De bedijkers verzetten zich met hand en tand daartegen.

Uitgeest in verzet

In 1636 werd de aanleg van de ringdijk en ringsloot langs de oostzijde ter hand genomen, waarvoor Leeghwater het bestek had gemaakt. Toen dat werk in het voorjaar van 1637 grotendeels gereed was, troffen de bedijkers de eerste voorbereidingen voor de aanleg van de ringvaart aan de westzijde. Dat stuitte echter op zodanige onverwachte tegenstand van Alkmaar, dat men de voortzetting van het werk stopzette. Daarbij kwam dat Leeghwater in die dagen een begroting opmaakte voor het gehele werk, die zeer ongunstig uitviel.
Het gevolg was dat een zodanige ontmoediging intrad, dat een ernstige crisis volgde. Het zag er naar uit dat de bedijking zou worden stopgezet. De Rijp trok zich terug. De belangrijkste ingelanden traden daarop naar voren. Dat waren Hoorn, Enkhuizen, Purmerend, Monnickendam en de jonge Reynier Pauw uit Amsterdam, die ook optrad namens zijn familie.

Nieuw college

Zij vormden in 1638 een nieuw College van Hoofdingelanden, dat het werk weer opvatte. De onderneming was geen Rijper aangelegenheid meer, maar een particuliere geworden. Het eerste wat de nieuwe bedijkers aan de orde stelden, was het graven van de ringvaart aan de westzijde.
Het zou echter spoedig blijken dat zij voor even grote moeilijkheden kwamen te staan als de vorige bedijkers. Ook zij waren gebonden aan het contract met Alkmaar.
In juni 1939 kwam Alkmaar plotseling met de ongehoorde eis dat de nieuwe ringvaart een breedte zou worden gegeven van 24 roeden, terwijl de bedijkers tot niet meer dan 16 roeden verplicht waren. – (Er is hier zeer waarschijnlijk sprake van de Sijpdijkse of Hondsbosse roede. Deze was 3,36 m. -CB.) – Natuurlijk verzetten de bedijkers zich hiertegen met kracht. Een heel jaar ging verloren met de oplossing van het geschil. Die oplossing was tenslotte dat een vaart zou worden gegraven van 21 roeden. De vaart zou tegelijkertijd dienen als uitwatering voor de Schermeer, via Nauernasche vaart richting IJ, waarvoor de Schermeer f 15.000 in de kosten zou bijdragen.

Leeghwater vertrokken

Het bestek van dit werk is van de 5e augustus 1640. Dit is echter niet meer het werk van Leeghwater geweest. Leeghwater, die een belangrijk aandeel heeft gehad in het werk voor de bedijking van het Starnmeer, heeft in deze tijd De Rijp verlaten en zich metterwoon te Amsterdam gevestigd.
Nu moest nog het vraagstuk van de ringsloot aan de noordzijde worden opgelost. Dat heeft ook weer eindeloze moeilijkheden veroorzaakt, maar tenslotte waren de bedijkers toch wel genoodzaakt aan de wens van Alkmaar te voldoen.

De duurste tegenvaller

Het gevolg is geweest dat een ringsloot is ontworpen van het Spyckerboor naar de Vuyle Graft, ten zuiden langs de Oosterbuurt. Hierdoor is het Kamerhop van het Starnmeer gescheiden. Terwijl de bedijkers in 1641 bezig waren het werk af te maken, kwam Alkmaar het plotseling weer beletten.
De bedijkers meenden de ringdijk te kunnen maken door het noordelijk deel van het Vinckhuyzer Hop, zodat slechts een kort stuk plempdijk nodig was. Alkmaar kwam er tegenop dat op die wijze een extra bocht in de ringvaart zou ontstaan en verlang- de een rechte vaart.
Dat betekende voor de bedijkers dat de plempdijk door het hop langer zou worden, waardoor de kosten weer zouden stijgen. De bestuurders van de droogmakerij waren wel genoodzaakt aan die wens te voldoen, zodat opnieuw een jaar verloren ging. De ring kon dus niet in 1641 worden gesloten. Dat is pas geschied op het einde van 1642.

Het tracé zoals de bedijkers het voor ogen hadden, inclusief het Vinckenhop, en het minder bochtige tracé zoals dat door Alkmaar werd verplicht.

Bijna burgeroorlog

Om de vaart over het meer zo lang mogelijk te kunnen volhouden werden tot het laatste ogenblik enkele openingen in de dijken gelaten. De bedijkers hebben de gaten eerder gedicht dan Alkmaar wenste. Zelfs hebben de burgemeesters van Alkmaar er ernstig over gedacht, deze weer open te maken onder bescherming van de gewapende macht. Er was met verloop van tijd onder de bedijkers een stemming van grote verbittering ontstaan en er was alle reden, te verwachten dat zij zich ertegen zouden verzetten dat de gaten opnieuw werden geopend.
Zo hadden zich op de dijken van het Starnmeer tenslotte nog bloedige tonelen kunnen afspelen. Daarop hebben de heren van Alkmaar het toch niet durven laten aankomen.

De molens draaien

Op 1 oktober 1642 begonnen vier molens het Starnmeer en één molen het Kamerhop droog te malen. Twee van die Starnmeermolens zijn vijzelmolens geweest. Een uitvinding uit die tijd, van Sijmen Hulsebos. Het is vrijwel zeker dat deze nieuwe vinding voor het eerst in de Starnmeerpolder is toegepast. Het volgende jaar viel het meer langzamerhand droog en kon worden begonnen de nieuwe polder voor cultuur en bewoning gereed te maken. De 27e augustus 1643 vond de verkaveling plaats, in het raadhuis van De Rijp.
De leden van het Amsterdamse geslacht Pauw bezaten meer dan een kwart van de nieuwe polder. Het was een zeer kapitaalkrachtige familie, hetgeen er stellig toe heeft bijgedragen. dat de bedijking uiteindelijk toch tot stand kon komen, want de onderneming is zeer duur geworden. De kosten hebben f 720 per morgen (ca.0,8 ha) bedragen en in dat bedrag zijn niet alle uitgaven verrekend.

Toch weer De Rijp

Dat de verkaveling plaats vond in het raadhuis van De Rijp, waar tevoren reeds zovele vergaderingen waren gehouden, vindt zijn verklaring daarin, dat De Rijp ook na 1637 nog in aanzienlijke mate bij de bedijking was betrokken. Geldelijk én door het feit dat de dagelijkse bestuurders van Starnmeer en Kamerhop aanzienlijke burgers van De Rijp waren.
De eerste dijkgraaf, die reeds in 1637 overleed, was heelmeester en lid van de vroedschap: Mr. Steven Bosch. De tweede dijkgraaf, Frans Jacobsz., was zelfs schout van De Rijp. Ook de heemraden behoorden tot de aanzienlijke ingezetenen. Nu zou men verwachten dat, toen na de verkaveling de polder verder gereed werd gemaakt om zijn bewoners te ontvangen en een praktiserend polderbestuur zijn werkzaamheden kon beginnen een van de eerste zorgen zou zijn geweest: het bouwen van een polderhuis. Dat lijkt niet zo te zijn geweest.

Het bleef in De Rijp

De 15e december 1643 werd vergaderd, maar in De Rijp. Elk jaar werd daar vergaderd, zoals de kavelconditiën voorschreven. Artikel 23 luidde: “Is oock goet gevonden ende geaccordeert, dat jaerlijckx op den eersten Dingsdag in April op ’t Raethuys in De Rijp de reeckeningh van de gemene Dyckagie sal worden gedaen, ten overstaen van Hooft ende gemene Ingelanden die daer gelieven tegenwoordigh te zijn. Bij naerder Resolutie van de Heeren Hooft-Ingelanden, is nu vastgestelt om te houden alle jare op den eersten Dingsdagh voor den 25 April”.
. Van 1644 tot 1651 zijn deze rekeningsdagen regelmatig gehouden zonder dat vermeld is, waar het geschiedde. Dat was ook fei- telijk overbodig. Indien het er niet bij vermeld werd, zijn de vergaderingen natuurlijk in De Rijp gehouden.

Naar het Heerenhuis

Totdat onverwachts in 1652 de mededeling volgt er staat verkeerdelijk 1651 dat de 22e april van dat jaar werd vergaderd “in ’t Heerenhuys van de Starnmeer“. In 1652 was er dus een Heerenhuis, d.w.z. een Polderhuis. Het is echter niet zo dat de vergaderingen nu voortaan regelmatig daarin werden gehouden. Zo werd de 22e april 1653 “de gewoonlijke rekendag” weer in De Rijp gehouden. Maar de 20e april 1654 volgde de gewoonlijke rekendag weer in de Starnmeer, hetgeen natuurlijk zeggen wil: in het Heerenhuis van de Starnmeer. – (Op die datum was De Rijp inmiddels getroffen door de rampzalige brand, die het dorp voor 60% had verwoest. Hoewel het raadhuis was gespaard gebleven, zal de gelegenheid voor een “gastmaal” wellicht hebben ontbroken.-CB.)
Dan volgt een reeks van jaren, waarin de vergaderingen weer in De Rijp plaats hadden, want dat is natuurlijk het geval wanneer het niet uitdrukkelijk anders werd vermeld. Het vergaderen in het Heerenhuis van de Starnmeer was dus betrekkelijk zeldzaam en dat in De Rijp bleef regel.
Het laatste zal gebeurd zijn, in de eerste plaats omdat het nu eenmaal voorschrift was. In de tweede plaats omdat reisgelegenheid in die dagen moeilijk was en de hoofdingelanden uit Amsterdam, Hoorn en Enkhuizen alleen in De Rijp een behoorlijk onderdak vonden. Welke bijzondere redenen er zijn geweest, een enkele maal de vergadering in het polderhuis van de Starnmeer te houden, blijkt uit de bescheiden niet.
Of het Heerenhuis, dat er dus in 1652 was, in 1651 of daarvoor is gebouwd, is niet met zekerheid te zeggen. In de resolutiën van hoofdingelanden is daaromtrent niets te vinden, noch is een bestek van het gebouw aanwezig. De aangewezen plaats voor het Heerenhuis was Spyckerboor, ook al in verband met het verkeer.

Wegen en veren

De Starnmeer heeft, wanneer men het zuidelijk aanhangsel “de oude Saen” of “Butteroort” buiten beschouwing laat, de vorm van een vierhoek die door de Middelweg in tweeen wordt gedeeld. Het verkeer moest een uitweg hebben in de richting van Alkmaar en Purmerend, als de twee belangrijkste marktsteden in de omgeving. Daarvan was Purmerend het gemakkelijkst te bereiken.
Voor het verkeer naar Alkmaar werd van de Middelweg af noordwaarts een zijweg ontworpen, in de richting van het dorp Graftdijk. Alkmaar had hierin, ingevolge de met de bedijkers gesloten overeenkomst, mede te beslissen. De weg kreeg de naam Graftdijkerweg.
Voor het verkeer naar Purmerend werd de oostelijke ringdijk gebruikt, van de Middelweg af tot het tegenwoordige Spijkerboor. De 5e april 1644 werd besloten, voor de overtocht aan het eind van de Graftdijkerweg en te Spijkerboor een schouw in te leggen en een veerhuis te bouwen.
Aan het eind van de Graftdijkerweg werd men dan overgezet naar de dijk van het Schermereiland, die dan verder werd gevolgd tot even benoorden Graftdijk, waar een brug het Schermereiland verbond met de Schermer.

Het Veerhuis

Uit een klacht van latere tijd, over de oprit, valt af te leiden dat het schouw van Spijkerboor mensen en voertuigen overzette naar de Beemsterdijk, hetgeen bij stormachtig weer niet zonder gevaar was. Op deze wijze gingen de boeren uit de Starnmeer met hun kaas en boter naar de markt in Purmerend. Intussen is het mogelijk dat Veerhuis en Heerenhuis één zijn geweest, zoals ook tegenwoordig het geval is. In dat geval zou dus het polderhuis reeds in 1644 zijn gebouwd.
Het tegenwoordige Heerenhuis is niet meer het oorspronkelijke. In 1787 is namelijk besloten een nieuw te bouwen op de fundamenten van het oude, waaruit de gevolgtrekking te maken valt dat het oorspronkelijke polderhuis van dezelfde afmetingen geweest moet zijn als het huidige. Misschien was het oude bouwvallig geworden, hoewel het nog niet zo lang had gestaan. Uit de documenten blijkt dit echter niet.
Blijkens een bestek van 1789 werd het nieuwe polderhuis ook wel “het jagthuis” of “rechthuis” genoemd.

Het heil van de Starnmeer

Het tegenwoordige Heerenhuis is een eenvoudig gebouw, van één verdieping, met de voorzijde naar de Beemster gekeerd. In de gevel tussen twee vensters is een hardstenen plaat aangebracht, die het wapen van de Starnmeer bevat, omgeven door een festoen en een opschrift, ter herinnering aan de stichting en de stichters van het gebouw, in 1787. Het luidt:

Simon Appel – Dijckgraaf
Willem Bek – Claas Glazekas
Heemraden
Jan Heynes penningmeester

’t Heyl van de Starnmeer
is de steun van mijn Bestaan
Dat ’t Haar Bestuurders
en Bewooners Wel mag gaan
Moet elk Weldenkend Mensch
Als een goed Christen wenschen
Gods Hand Bescherm dit Huys en Haav en Vee en Menschen.
J. Heynes
De eerste steen geleyt door
Ad. Bloem.

1643 - Starnmeer
Kaart door Claas Stierp, anno 1658
Rechtsonder het wapen van de droogmakerij.

Het polderwapen

Het wapen van de Starnmeer vertoont in een cartouche twee sterns boven een golvend watervlak en een zespuntige ster in het bovenvlak. De “zesster” werd beschouwd als een onheil afwerend symbool; een geluksster. De cartouche is bekroond met een derde stern.
Dit wapen laat zich gemakkelijk verklaren. In het Starumeer bevond zich aan de oostzijde een langgerekt eiland. Dat is natuurlijk een uitgezochte broedplaats voor vogels geweest, waaronder de sterns waarschijnlijk het veelvuldigst voorkwamen. Er is geen enkele aanwijzing voor het ontstaan van dit wapen, noch omtrent de tijd waarin het ontstond. Het vertoont zich het eerst op de kaart van de Starnmeer van Nicolaas Stierp. Men meende dat die was getekend in 1643, maar in werkelijkheid is die vervaardigd in 1658. Toen voerde de jonge polder dus al het wapen.

Geplaatst op: 16 maart 2024
Cor Booy
Categoriën: Kamerhop | Spijkerboor | Starnmeer

0 reacties