Home » Starnmeer » Historie van Starnmeer » Starnmeer molens

Starnmeer molens

Wester uitmaalder

Wester toemaalder

Noordooster uitmaalder

Ruyge- of Saendermolen (toemaalder)

Toemaalder aan de Middeltocht

Uitmaalder aan de Middeltocht

Afbeeldingen

Geschiedenis Starnmeer molens

 

Tijdlijn

Spijkerboor; centrum van de boezempijl-beheersing

 

De vele inpolderingen in Noord-Holland, gedurende de 17e en 18e eeuw, betekenden een grote aanslag op de bergingscapaciteit van de “Schermerboezem”. Het kwam dan ook herhaaldelijk voor, in regenrijke perioden, dat het boezempeil door uitgemalen overtollig polderwater zo hoog was gestegen, dat het op plaatsen met lage polderkaden die betreffende polder weer binnenstroomde.
Om daar paal en perk aan te stellen, werd een systeem van seingeving ontworpen, wat de watermolens binnen het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland in korte tijd zou duidelijk maken dat zij met de bemaling tijdelijk dienden te stoppen. Een aantal molens werd daartoe aangewezen als seinmolens. Het stopsein bestond uit een donkerblauwe vlag overdag en een lantaarn met drie kaarsen ’s nachts, die aan de top van een molenroede moesten worden bevestigd. Het systeem werd ingevoerd in 1795.

Bepaald werd dat de zgn. bovenmolen bij Spijkerboor, een “uitmaalder” van de Starnmeer, de “principale seinmolen” (hoofd-seinmolen) zou zijn. In de ringvaart bij deze molen werd een peilschaal aangebracht, die door de molenaar in de gaten moest worden gehouden. Wanneer het waterpeil in de ringvaart een bepaalde hoogte had bereikt, diende het stopsein te worden gegeven.
Deze molen van de Starnmeer was als hoofdseingever aangewezen vanwege zijn centrale ligging in de “schermerboezem”. Molenaars in de omgeving dienden op deze molen te letten, indien de kans aanwezig was dat de boezem “voor peil kwam te staan”.
De molenaars die het sein moesten overnemen van de hoofd-seinmolen, waren die van de bovenmolen van de “Rijper gang” in de Beemster; van de Jisper molen aan de Wormer ringsloot; van de Krommenieer molen “De Pulp” aan de Nauernasche vaart en de Zuidschermer middenmolen van de middengang. nummer 8. deze molens waren aangewezen als “eerste district-seinmolens”.
Verder moesten ook Starnmeerder bovenmolen bij Oost-Graftdijk, de molen van het Markerveld (“de Spin”) en de molen van het Kamerhop het sein van de hoofdseingever overnemen. Molenaars op de “tweede district-seinmolens” moesten het sein overnemen van de eerste district-seinmolens. Vervolgens waren er nog derde, vierde, vijfde en zesde district-seinmolens aangewezen, waarvan de molens steeds het sein moesten overnemen van de seinmolen in het voorgaande district.
Het sein op de bovenmolen van de Rijper gang in de Beemster bijvoorbeeld diende te worden overgenomen door “De Knevelaar” bij De Rijp en de Grootschermer molen. Van “De Knevelaar” moest het sein worden overgenomen door de molen van de “Minneweer” (Menningweer), de bovenmolen bij de Noordertimmerwerf in de Schermeer en door de Beemster bovenmolen van de “Wouder gang”.
De Jisper molen (eerste district) gaf het sein door naar de drie molens van de Wijdewormer, de molens van de Engewormer, de Neckermolen, de Beemster molen van de Jisper gang en de Purmerlander molen “De Kibbelaar” bij Neck.
Zo “liep” het signaal van lieverlee door heel de Schermerboezem, van Monnickendam tot Petten in het Noorden en tot in de Assendelfter polder in het zuiden en Uitgeest in het Westen.

Het systeem voldeed niet voor de volle honderd procent wanneer de wateroverlast gepaard ging met een stormachtige wind. Dan vond er namelijk een aanzienlijke opwaaiing plaats van het boezemwater waardoor, bijvoorbeeld tijdens zuidwester storm, het boezempeil bij Berkhout al tot stoppen met bemaling dwong, terwijl dat peil bij Spijkerboor nog niet was bereikt.
Om hieraan tegemoet te komen, werd aan enige molenaars in de “uithoeken” die aldus bedreigd konden worden, de bevoegdheid verleent als “nood-seingever” op te treden. Deze maatregel werd ingevoerd in 1827. Als nood-seinmolens werden aangewezen o.m. de Grootdammer molen bij Groet, de Uitgeester molen nummer 4, de molen bij Avenhorn en de Zaandijker molen “Het Leven”. Ook de toren van de Westzijder kerk te Zaandam werd als nood-seingever aangewezen. Van deze nood-seinmolens, c.q. de Westzijder kerktoren, diende het noodsein te worden doorgegeven aan de principale seinmolen, vanwaar dan op de gebruikelijke manier het stopsein in het hele boezemgebied werd doorgegeven.

Toen in 1875 het polderbestuur van Starnmeer en Kamerhop besloot, de molengang bij Spijkerboor te laten slopen omdat die, wegens de bouw van het stoomgemaal tegenover Oost-Graftdijk niet meer nodig was, moesten dijkgraaf en hoogheemraden van Uitwaterende Sluizen omzien naar een andere principale seingever. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, als altijd toezichthouders op de besturen van de waterschappen in Noord-Holland, hadden de bouw van het gemaal en de sloop van de twee molens goedgekeurd in mei van dat jaar, zoals de toenmalige secretaris van Starnmeer en Kamerhop, de Rijper J.W. Bek, berichtte aan de bestuurders van Uitwaterende Sluizen. In een volgend schrijven bepleitte de heer Bek de molenaar van de hoofd-seinmolen in haar functie van peilopnemer te laten, daar zij op dezelfde plaats zou blijven wonen, terwijl het slopen van de molen al een ernstig verlies voor haar betekende. Blijkbaar was hier sprake van de molenaarsweduwe.
Bek stelt namens het polderbestuur van de Starnmeer dijkgraaf en hoogheemraden van de Uitwaterende Sluizen ook voor de Starnmeerder “bovenmolen bij West-Graftdijk” (vermoedelijk een vergissing en werd Oost-Graftdijk bedoeld) met molenaar Velthuijs aan te wijzen als nieuwe seinmolen.
Daarmee bleken, volgens correspondentie, in augustus d.a.v., dijkgraaf en hoogheemraden (niet?) akkoord te kunnen gaan. In plaats van de bovenmolen bij Spijkerboor werd de bovenmolen van de Rijper gang in de Beemster als hoofdseinmolen aangewezen. Maar Leegwater, de molenaar van de te slopen molen bij Spijkerboor, bleef voorlopig belast met het dagelijks opnemen van de waterstand op de Schermerboezem, aan de Starnmeerdijk. En de molen van Velthuijs werd aangewezen als doorgever van het sein van de nieuwe hoofdseinmolen, waar Jacob de Graaf als molenaar resideerde. De buitenkolk van “zijn” molen werd voorzien van een peilschaal, nadat de burgemeester-dijkgraaf van de Beemster, de heer C. Hartog, daarmee namens zijn dagelijks bestuur akkoord was gegaan.

Echter, ook deze situatie is slechts tijdelijk geweest. Ook de Beemster molens was geen lang leven meer beschoren, terwijl elders eveneens alom watermolens van lieverlee uit het landschap verdwenen en stoombemaling zijn intree deed. De komst van het electriciteitsnet luidde een nieuwe fase in: waar de aloude seinmolens waren gesloopt werden seinpalen opgericht. Ook op de oude vertrouwde plek aan de oostelijke ringdijk van de Starnmeer. Anno 1934 waren er nog 13 molens als seinmolens in gebruik, naast de inmiddels 19 opgerichte seinpalen. de zeer donkerblauwe, bijna zwarte vlaggen waren nog altijd overdag in gebruik, als het boezempeil het Amsterdams Peil had bereikt. Maar de kaarsenlantaarns waren inmiddels vervangen door sterke elektrische lampen. En de seinpaal bij Spijkerboor was weer hoofdsein, waar wederom een Leegwater de peilschaal in de gaten hield en zonodig het stopsein alom over de Schermerboezem vaardig deed worden.
Zijn signaal moest in eerste instantie worden overgenomen door de seinpaal aan het gemaal “’t Leven” te Zaandijk, de seinpaal aan het gemaal van de Wijdewormer, de molen van Bommer in de Graftermeer en de Zuidschermer molen nummer 8 bij West-Graftdijk en de seinpaal bij Marken-binnen.
De molen bij West-Graftdijk en de molen van de Garftermeer zijn nadien nog vervangen door een seinpaal.

In de jaren ’60 is het hele seinsysteem buiten gebruik geraakt, nadat de boezemgemalen te Zaandam en “de Helsdeur” bij den Helder in gebruik waren genomen. Nadien is het oude systeem ook op voorstel van dijkgraaf en hoogheemraden en bij besluit van hoofdingelanden officieel buiten gebruik gesteld. het systeem van 1795 was niet meer nodig, want sinds “De Helsdeur” in 1970 ging draaien (het gemaal te Zaandam begon al in 1967) heeft de Schermerboezem niet meer voor peil gestaan.
De idee de Schermerboezem te kunnen bemalen, in plaats van gebruik te maken van natuurlijke afwatering via sluizen te Den Helder, Edam en Schardam (hetgeen bij hoge zeestand tengevolge van bijvoorbeeld noorwester stormen werd verhinderd), dateerde al van 1866.
In 1882 werd er al over gesproken het oude seinsysteem te vervangen door telefonische berichtgeving. Bijna jaarlijks werd er sindsdien over gesproken. Toen in de jaren 60 van de 20e eeuw de boezem een aantal keren voor peil kwam te staan, werd het systeem van seinvlaggen en -lampen prompt belachelijk verklaard door actievoerders, die het een “Middeleeuwse vorm van communicatie” of zelfs “pre-historisch” noemden.
Toch hebben dijkgraaf en hoogheemraden, ofschoon gevoelig voor de argumenten voor de mogelijkheden van moderne technische hulpmiddelen, altijd op “goede gronden” het oude systeem gehandhaaft tot het niet meer nodig was: telefoonkabels konden door calamiteiten of sabotage of oorlogshandelingen onklaar geraken. Er werd wel gebruik gemaakt van telefonische verbindingen, maar daarnaast werd juist vanwege de mogelijkheid van het onklaar geraken van de telefoon, het aloude beproefde systeem gehandhaafd, tot het Zaangemaal en “De Helsdeur” het overbodig maakten.

Sindsdien is de seinpaal te Spijkerboor, als blijvende herinnering aan het systeem van 1795 officieel tot monument verklaard en als zodanig in stand gehouden. Ook elders staan nog altijd oude seinpalen van Uitwaterende Sluizen als min of meer vergeten wachters in het landschap. Wellicht zullen zij eerlang aan de tand des tijds ten prooi vallen. De hoofdseinmast te Spijkerboor echter zal als monument in ere worden gehouden.

oude kaart schermerboezem
Wester boven en ondermolen

Piet Koning

 

“Ik ben geboren in een molen in de Starnmeer. Het was de bovenmolen, bij Oost-Graftdijk. Er waren nog maar twee molens. Die andere was de ondermolen. Daar woonde Langeberg. Hij had een groot gezin.” Zo vertelde Piet Koning, in de Begonialaan te Lutjebroek. Zijn geboorte vond plaats in 1901, op 12 januari.

“Mijn vader was Simon Koning. Hij was afkomstig van Ursem. Zijn vader was ook molenaar. Vader was nog ongetrouwd, maar hij had wel verkering, toen hij in de molen kwam. Het polderbestuur zorgde ervoor dat hij een huishoudster kreeg, zolang hij nog niet getrouwd was. Zij trouwde later met Witte, van Oosterbuurt. Ze was de moeder van Jan Witte. Geertje Ploeger heette ze.

De andere molens van de Starnmeer waren al afgebroken. Daar was het stoomgemaal voor in de plaats gekomen. Dirk Hildering was de machinist ervan. En verder was er alleen nog een molen in het Kamerhop. De molen van Ijs Ris.
Vader hield in de schuur achter de molen een stuk of acht, negen koeien. Hij had zes bunder land en een stukje dijk. Hij is er twaalf jaar molenaar geweest. Ik was elf toen we er weg gingen. Dat was in 1912. We verhuisden toen naar de Stierop. Vader had daar 18 bunder en een paar koeien meer dan in de Starnmeer.
De molens werden gesloopt, omdat er een elektrisch gemaal bij kwam.

Ik ging naar school in Oosterbuurt, bij juffrouw Keizer en meester Hannema. Vader zette ons zelf over. En ’s winters, als er ijs in het kanaal lag, deed Heertjes het.
De kinderen op school, die ik me zo herinner, dat waren Jaantje de Reus en haar broers: Cor, Dirk, Piet en Klaas de Reus en de jongens van Nat, een heel koppel, en de Schoonen en die van De Jongh en Baart Dubbeld en de kinderen van Vredevoort van Spijkerboor.
Er werd die tijd nog volop gehekeld in Oosterbuurt. In West-Graftdijk ook. Daar stond het grootste hekelhok. Dat was zo groot dat er wel zeker zes man in stonden te hekelen.
In Oost had je Saal Heertjes en zijn ongetrouwde broer Arie, die samen hekelden. En de Natten hekelden en nog wel meer. Om de veertien dagen gingen ze met de vlet de gehekelde hennep wegbrengen en nieuwe voorraad halen, in Krommenie.
Als hekelaars hadden ze altijd werk. Zomer en winter, slecht weer of goed weer, daar hadden ze geen last of gemak van, het ging altijd door. Ze hadden van die luiken in het schot van het hekelhok, voor de frisse lucht. Maar het was wel ongezond werk, bar stoffig.
Ik ben, voor ik getrouwd was, nog een tijdje melkboer in Amsterdam geweest, maar later woonde ik in Etersheim. In een half afgebroken molen. Daar heb ik 43 jaar gewoond met mijn vrouw, Betje Bas, van Oosterbuurt. Zij was een zuster van Willem Bas, die met Neeltje Bankersen getrouwd was. Neeltje is nu met Jan Witte getrouwd, de zoon van vaders’s huishoudster in de molen.”

Piet Koning woonde in 1993 al 20 jaar in Lutjebroek, met zijn huisgenote Aafje Nooy. afkomstig uit Warder.
“We hebben elkaar leren kennen tijdens een vakantiereis naar Oostenrijk, met reisbureau Hooyberg.”
De molenaarszoon uit de Starnmeer was zijn geboortestreek niet vergeten: “Toen we nog aan de Starnmeerdijk woonden, woonden daar Dirk Nat, Jan Hoek en Rein Kwadijk, naar de kant van de Graftdijkerweg. De andere kant op woonden Jan Helder, Schoehuys en Van der meer, en Rood aan het Oosterbuurderweggetje. Jan Hop was in die tijd al pontbaas op Spijkerboor. Er waren in die tijd nog drie scheepsjagers: Jan Ris was invalide. Hij woonde aan het eind van de Groenedijk, in de Kogerpolder.
De andere twee scheepsjagers waren Albert en Klaas van Glijn. Zo werden ze altijd genoemd, maar ze heetten Hoogland. Ze woonden in het huisje bij de steiger tegenover De Woude, waar later Gert de Haan”.
Zijn jeugdherinneringen brachten Piet Koning ertoe, zijn 90e verjaardag te vieren in “Het Rietbos”, tegenover de plek waar hij was geboren. “Maar er kwamen niet veel mensen die ik er gekend heb, want die waren er niet meer…”

Uit: Notulen Waterschap Starnmeer en Kamerhop, Archief Alkmaar.

Memorie, 19 mei 1753 en 11 mei 1754
De molenaars geordoneert de roeden van hun molens die met 1, 2, 3 en 4 gemerkt zijn, ieder week een kwart slag voort te draaijen op een boete telkens van 2 Gulden. Volgens hun instructie articel II, Sodanig dat omlaag () voorbij de molen komt: op ieder Zondag ‘s morgens voor 9 uure ge-extendeert of gespecificeert op bijzondere lijsten ieder jaar.<br />

1755
Dat de vijzels en Bak zijn vernieuwd.

3 april 1762
‘T Admiraalschap van de zuiderste bovenmolen verplaatst bij de ondermolen daer te westen op de Middeltocht en (…) Jan Weij op Aaltje Pietersd Weij of haar zoon Maarten Weij.

24 september 1874
Verders wordt behandeld het voorstel omrede voor het stoomgemaal, de molens No 1 & 2 ( red, de zuidooster bovenmolen en de molen aan de middeltocht) te doen stilstaan, aan die Molenaars huisvesting te verlenen en het truitement te doen vervallen, hetwelk met 8 stemmen, 1 tegen. wordt aangenomen.

Vergadering 31 maart 1875
Verder wordt door Dijkgraaf en Heemraad voorgesteld te besluiten tot het Amoveren van twee watermolens, welke door het in werking brengen van het stoomgemaal, niet meer nodig worden geachtNa eenige beraadslagen wordt genomen het volgende besluit:

Hoofdingelanden van de Waterschap Starnmeer en Kamerhop
Overwegende dat het in den verleden herfst gebleken is dat het opgerigt stoomgemaal voldoende is om des noods met geringe hulps van twee der vier bestaande vijzelwatermolens de Starnmeer van het overtollige water te ontlasten.
In aanmerking nemende dat het amoveren van twee watermolens, de gewone kosten van bemaling en onderhoud, aanmerkelijk zouden verminderen.
Hebben besloten:
Behoudens goedkeuring van Heeren Gedeputeerde Staten dezer Provincie Dijkgraaf en Heemraden te magtigen tot verkoop twee vijzelwatermolens gelegen in de Starnmeer bij Spijkerboor onder de gemeente Jisp.
Nog wordt goedgevonden Dijkgraaf en Heemraden die verkoop te doen plaats hebben bij gedeelten of gecombineerd met regt om roeden en assen bij te gering bod ter beschikking van het Waterschap te behouden.
Verder wordt besloten de stenenpijp over de molenkolk in den Oostdijk te doen digten en een nieuwen pomp te leggen ten einde in dat gedeelte steeds water te kunnen inlaten.
En uiteindelijk is Dijkgraaf en Heemraden gemagtigd met de molenaars wier functies door het amoveren der molens vervallen zijnde de weduwe J. Leegwater en J. Velthuis te sluiten eene acte van erfpacht, waarbij hun eenige grond aan den dijk wordt toegestaan tot plaatsing der aan hun in eigendom behoorende en bij de molens staande gebouwen, en bovendien aan hun voor die verplaatsing eene geldelijke schadevergoeding te verlenen.

Maart 1875, verzoek goedkeuring verkoop molens.
Wij hebben de eer () te doen toekomen een () opgemaakt besluit om Dijkgraaf en Heemraad te magtigen tot verkoop der twee vijzelwatermolens gelegen in de Starnmeer, onder de gemeente Jisp, met verzoek daarop de vereiste goedkeurng te verlenen.

8 april 1875, kennisgeving ontruiming molens
Namens het bestuur van de Waterschap de Starnmeer en Kamerhop, moet ik U kennis geven dat besloten is de door u bewoond wordende watermolens voor de afbraak te verkopen, met verzoek die binnen drie maanden te ontruimen.
De Secretaris van het Waterschap,
JW Bek.
Aan de weduwe J. Leegwater, J Velthuis.

0 reacties