Home » Starnmeer » Historie van Starnmeer » Heerenhuis en polderbestuur

Heerenhuis en polderbestuur

’t Heerenhuis

door Cor Booy

Op de plaats waar nu het Heerenhuis van Spijkerboor staat, is kort na de verkaveling van de Starnmeer en Kamerhop (in 1643) het eerste polderhuis gebouwd. Jaar en datum daarvan zijn niet meer bekend, maar al in 1649 besloten de toenmalige dijkgraaf Frans Schouten en de heemraden Ijsbrand Jansz de Lange, Jan Janszen Beets en Jacob Meijnertsz Jonck, allen uit De Rijp, dat het polderhuis of “gemenelantshuys” verkocht moest worden.

Jan Pietersz Bel en zijn zuster Marijtje Pieters kochten het voor fl 3.100,-. Het polderhuis werd veerhuis. Het veer was de verbinding van Spijkerboor met het Verloren Eind (de buitendijkse hoek van de Beemster).

In de volgende eeuw was een zekere Jan Nooy pachter van het veer. Nadat hij was overleden kochten dijkgraaf en heemraden het oude veerhuis van zijn weduwe, Lijsbeth Pieters Koopman, in december 1785. Deze koop was bedoeld om het veerhuis te slopen en er een nieuw ‘Jacht- en Regthuis” voor in de plaats te zetten; het huidige “Heerenhuis”.

De nieuwbouw was gereed in 1787. Hieraan herinnert de gedenksteen aan de voorgevel.

Voor de bouw werd gebruik gemaakt van afbraakmaterialen die afkomstig waren van de buitenplaats “Tolsduin”, bij Velsen.

De aanneemsom bedroeg vijf gulden en tien stuivers per duizend stenen en per duizend tegels en dakpannen de verwerkt werden. Van die fl. 5,50 per duizend moesten de arbeidslonen en de mondkost voor de timmerlieden en metselaars worden betaald door de aannemer.

15 oktober 1787 moest het bouwwerk klaar zijn. Alleen het pleisterwerk hoefde pas in mei 1788 te worden opgeleverd.

Lijsbeth Koopman en haar kinderen, Guurtje, Trijntje en Barend, konden er hun intrek nemen. Alzo was de weduwe van Jan Nooy de eerste pachter van het polderhuis.

Barend Nooy kreeg de vergunning van dijkgraaf en heemraden per 27 maart 1806 veerman te worden naar de Beemsterdijk en Kamerhopdijk. Hij was toen inmiddels kastelein van het Heerenhuis. Het veertarief was toen 2 duiten per persoon.

Zijn opvolger was A. de Groot, die in 1839 op zijn beurt werd opgevolgd door Pieter Peek, uit de Beemster. Deze betaalde fl. 500,- pacht voor veer en polderhuis. Hij overleed in 1873.

Zijn opvolger was P. Smit. In 1879 werd zijn plaats ingenomen door Gerbrand Hop. Hij pachtte veer en polderhuis voor 3 jaren, tegen fl. 300,- per jaar. Hij overleed in 1894, waarna Jan Stil de pacht overnam en met de weduwe Hop trouwde. Hij overleed in 1911, waarna de weduwe Stil het polderbestuur verzocht de pacht te mogen overdoen aan haar zoon Jan Hop.

Aldus werd besloten, tegen een pachtsom van fl. 350,- per jaar.

Jan Hop werd een welhaast legendarische figuur. Aan hem herinnert de naam van het huidige fiets- en voetgangerspontje. Vermaard was zijn manier van “kippen voeren”, zoals hij het noemde: een handje kippenvoer of ongepelde rijst diepte hij op uit zijn jaszak en terwijl hij rustig, met korte duwtjes van zijn rug tegen het trekblok zijn pont naar de overkant stuwde, liet hij meevarende mussen uit zijn hand eten.

Jan Hop beëindigde zijn functie van veerman en kastelein in april 1946.

De “herenkamer” is lange tijd het vertrek geweest van uitsluitend officiële vergaderingen. De polderbestuurders hielden er hun rekendagen en poldermaaltijden. Tijdens de eerste wereldoorlog hielden hoge officieren, die fort Spijkerboor bezochten, er hun conferenties en diners. Pas toen in 1934 de “Bond van Boerinnen en andere plattelandsvrouwen” afdeling Starnmeer en omstreken werd opgericht, werd de “herenkamer” ook “dameskamer”, doordat de boerinnenbond toestemming vroeg en verkreeg er de maandelijkse vergaderingen te houden.

De plaatselijke ijsclub, de afdeling van de Hollandse Mij van Landbouw en het Onderling Veefonds Starnmeer en Omstreken hielden hun vergaderingen in de gelagkamer. Na 1945 kwamen er de Plattelands Jongeren Gemeenschap bij, de Spijkerboorder Gemeenschap, de tafeltennisclub, de landelijke rijvereniging Sterneo. Het Heerenhuis werd in de vijftiger en zestiger jaren een levendig cultureel centrum voor de omgeving, met steeds weer nieuwe pachters van polderhuis en overzetveer: Jaap en Riek Knegt, het echtpaar Klaas Slooten, Reijer en Corrie Bakker, Piet Goed, het echtpaar Rodenburg, Frits Honig, Janny Beets, het echtpaar Jac van der Kluft uit Krommenie en nu Bob van Brussel en Ellen Jonkman.

Ook voor de Spijkerboorder Toneelvereniging was het Heerenhuis het eigen “honk”, maar tot in de zestiger jaren ontbrak het er aan toneelaccomodatie. De toneelvereniging, in het leven geroepen ter gelegenheid van de bevrijdingsfeesten in 1945, gaf haar eerste uitvoering in de voormalige kaasfabriek van Spijkerboor. Latere uitvoeringen vonden plaats te Oost-Graftdijk. Totdat op 1 januari, na een kleine interne verbouwing, met steun van het polderbestuur en gesubsidieerd door het Anjerfonds, een verplaatsbaar toneel tot de inventaris van het Heerenhuis ging behoren. Sinsdien kan de gelagkamer als kleine toneelzaal fungeren terwijl het toneel in de herenkamer staat opgesteld.

Vroegere feestelijkheden, zoals het Oranjefeest ter gelegenheid van het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard (een optreden van de Beemster goochelaar mr. Hedi) en van de geboorte van prinses Beatrix (optreden van een toneelgroep) werden gehouden in de schuur van Jan Hop, die tot dat doel werd ingericht met meubilair en “behangen” met crepe-papier.

Aan de functie van “veerhuis” kwam een abrupt einde, toen in januari 1970 de Spijkerboorder pont zonk en het polderbestuur (verpachter van de pontverbinding) het veer uit de exploitatie en uit de vaart nam. Het Heerenhuis bleef polderhuis, tot de concentratie van waterschappen, in 1976. Nadien heeft het gemeentebestuur van de voormalige gemeente Jisp het Heerenhuis overgenomen.

In 1986 heeft het een grondige restauratie ondergaan, gepaard aan een interne verbouwing, waardoor het in alle bescheidenheid zijn functie als cultureel centrum voor de omgeving heeft kunnen blijven vervullen.

Hopelijk blijft dat zo tot in de verre toekomst.

In 2000 werd er aan de oever, waar voorheen de pont aanmeerde, een door Linda Meulenhoff gemaakt kunstwerk onthuld, ter ere van Jan Hop.

Het bestuur

De “regering” van de Starnmeer berustte bij de hoofdingelanden en kwam hoe langer hoe meer in Amsterdamse handen, tot ongeveer het midden van de 18e eeuw.

Het dagelijkse bestuur, uitgeoefend door dijkgraaf en heemraden, beruste meer bij inwoners van De Rijp. Dat bleef zo toen in de tweede helft van de 18e eeuw ook de regering van de Starnmeer in handen kwam van mannen uit De Rijp.

Aanvankelijk waren er 6 hoofdingelanden. dat waren de 3 steden Hoorn, Purmerend en Enkhuizen. Verder Allert de Groot uit Hoorn, majoor Dirck Hasselaar uit Amsterdam en Jhr. Reynier Pauw uit Amsterdam.

Toen Hoorn en Purmerend zich in 1662 terugtrokken, vielen zij uit als hoofdingelanden. Het college bestond toen voortaan uit 4 hoofdingelanden. Bij bedanken of overlijden vulden de andere leden het college aan door cooptatie, dat is verkiezing door de zittende leden, zoals dat met vroedschappen in de steden ook het geval was.

In 1673 waren de hoofdingelanden, naast de vertegenwoordiging van Enkhuizen, Daniel van Gheel, Cornelis van Gheel en Hendrik Hooft. drie heren uit Amsterdam, die tevens het meeste bezit hadden in de Starnmeer. Men zou zelfs van een Amsterdamse familieregering kunnen spreken, want Daniel en Cornelis waren broers en Hendrik Hooft was aan hen verwant: een dochter van Daniel was getrouwd met Gerrit Hooft, en hij was een broer van Hendrik.

In 1717 waren er nog steeds 3 hoofdingelanden uit Amsterdam, naast die van Enkhuizen. Het waren Dirk Alewijn, schepene en raad van Amsterdam; Gilles van Hoven en Jacob van Gheel. Door de vermaagschapping van de families Van Gheel en Hooft waren Jacob van Gheel en Dirk Alewijn verwanten. Dirk Alewijn is dijkgraaf van de Starnmeer geweest, als opvolger van zijn schoonvader Jacob Loten.

Rijper regenten

Hierna trad geleidelijk verandering in, Toen in 1722 Jacob van Gheel als hoofdingeland werd vervangen door Cornelis Eenhoorn uit De Rijp, trad daarmee voor het eerst iemand uit De Rijp op als hoofdingeland. Het spreekt vanzelf dat met het verkopen van hun bezit de Amsterdammers ook geleidelijk als regeerders van de Starnmeer terugtraden.

Toen in 1730 Gilles van Hoven was vervangen door Cornelis Groen uit De Rijp, was er nog maar een Amsterdamse hooftingeland. deze, Dirk Alewijn, overleed in 1746 en werd opgevolgd door zijn zoon, eveneen een Dirk Alewijn. Ook hij werd dijkgraaf. Nadat hij in 1758 was overleden, kwamen er geen Amsterdammers meer in het college van hoofdingelanden, ofschoon er nog wel Amsterdams bezit was in de Starnmeer.

Onregelmatigheid

Sindsdien waren het naast Enkhuizen voortaan leden uit Rijper koopmansfamilies die de plaatsen der hoofdingelanden innamen. Daarop waren enkele uitzonderingen. Zo was Maarten Molenaar, hoofdingeland van 1743 tot 1746, burgemeester van Jisp. Een andere uitzondering vormde Christianus Bucerus Stuurman, inwoner van Alkmaar en hoofdingeland van 1790 tot 1795. Hij was in de plaats gekomen van zijn schoonvader, de geneesheer Jacob Groen uit De Rijp, die in 1790 was overleden.

Feitelijk was hier een onregelmatigheid gepleegd die over het hoofd is gezien of waarvan men misschien eerder onkundig is geweest. Christianus Bucerus Stuurman was namelijk buiten gemeenschap van goederen getrouwd. Dus was het niet hijzelf die de vereiste 20 morgen bezat om tot hoofdingeland te kunnen worden benoemd.

De dijkgraaf en heemraden waren inmiddels nog steeds uit De Rijp afkomstig en ook zij die de functies vervulden van secretaris-penningmeester. Voor de dijkgraven was het als het ware vanzelfsprekend. Wel werden zij door de overheid benoemd, als vertegenwoordigers van die overheid, maar deze benoemingen geschiedden op grond van voordrachten die door de hoofdingelanden werden opgemaakt.

Van de 12 dijkgraven die er voor de Bataafse revolutie zijn geweest, waren er 2 uit Amsterdam, namelijk Jacob Loten en Dirk Alewijn en 1 uit Purmerend, namelijk Simon Appel, die echter uit een doopsgezind Rijper geslacht afkomstig was. Alle andere waren woonachtig in De Rijp.

De eerste penningmeester was Pieter Menten, die ook had deelgenomen in de bedijking. Hij werd al meteen, na de verlening van het octrooi in 1632, penningmeester van de Starnmeer. Ook na de verkaveling in 1643 bekleedde hij die functie. Maar niet lang meer. Hij had er blijkbaar een administratieve rotzooi van gemaakt en werd in 1644 uit zijn functie gezet.

Aris Dirksz., die ook had deelgenomen in de bedijking en als heemraad zitting had in het dagelijkse bestuur na de verkaveling, werd benoemd in de functie van secretaris-penningmeester. Hoe hij die heeft vervuld is niet duidelijk, want zijn administratie bevind zich niet in het archief van de polder.

In 1653 werd Claas Claasz. Opdam benoemd tot penningmeester. Het is zijn vedienste dat van zijn benoeming af een goed en overzichtelijk beheer begon.

Na hem volgden de generaties Beck als administrateurs.

De functies van secretaris en penningmeester waren aanvankelijk gescheiden. Ten tijde van de octrooi verlening was Claes Vechtersz secretaris van De Rijp. Hij vervulde die functie ook voor Starnmeer en Kamerhop, in welks bedijking hij deelnam met 10 morgen. Hij heeft er geen plezier aan beleefd, want hij overleed voor de verkaveling. Zijn land viel toe aan zijn weduwe, Trijn Claes. Heemraad aris Dircksz nam de functie van secretaris op zich en later ook die van penningmeester, zoals hierboven vermeld.

Een secretaris-penningmeester die niet onvermeld mag blijven was Jan Heynes uit De Rijp. Hij was daar schout ten tijde van de Bataafse Republiek. Als tijdgenoot van dijkgraaf Simon Appel heeft hij zich onsterfelijk gemaakt met het gedichtje dat in de gedenksteen is gebeiteld, die de voorgevel van het Heerenhuis in Spijkerboor siert. Jan Heynes was van eenvoudige afkomst. hij was schoolmeester in De Rijp en heeft zich van die functie uit naderhand als bestuurder omhoog gewerkt.

 De dijkgraven

Er hebben zich bij benoemingen van dijkgraven in de loop der tijd enkele wijzigingen voorgedaan in de te volgen procedure. Wel is het steeds zo geweest dat het college van hoofdingelanden de voordracht opmaakt, waarna op grond daarvan de benoeming volgde. Deze werd door de Staten van Holland en West-Friesland gedaan.

Toen echter in 1748, na een stadhouderloos tijdperk, wederom een stadhouder werd aangesteld, kreeg deze het recht van recommandatie bij stedelijke benoemingen. Ook de bestuurders van Starnmeer en Kamerhop hadden dat in acht te nemen, toen in 1779 een dijkgraaf moest worden benoemd. De hoofdingelanden, die bij die gelegenheid in Hoorn vergaderden, stelden zoals gewoonlijk hun voordracht van 3 personen op, met daarop Simon Appel uit Purmerend, Cornelis Jansz uit De Rijp en Jan Braak uit de Starnmeer. Aan de Prins der Nederlanden werd toen gevraagd, wie hij wilde recommanderen. deze antwoordde dat het hem aangenaam zou zijn Simon Appel als eerste op de lijst te zien. Deze is toen door de Staten van Holland benoemd.

Meer dan een formaliteit

Het was toch wel iets meer dan een formaliteit. Dat blijkt uit eenzelfde benoeming in 1691. De staten benoemden toen Auwel Pietersz Prins uit De Rijp tot Dijkgraaf. Dit terwijl het college van hoofdingelanden hem als nummer 3 op de lijst hadden gezet en hun nummer 1 warm hadden aanbevolen. Dit afwijken van de aanbeveling hadden de Staten in 1799 niet durven doen, omdat zijn dan de recommandatie van de stadhouder in de wind hadden geslagen.

Een andere merkwaardige bij de benoemingen deed zich voor in het jaar 1717. In dat jaar deed Jacob Loten afstand van zijn zetel als hoofdingeland, ten gunste van zijn schoonzoon Dirk Alewijn. Hij deed tevens afstand van zijn functie als dijkgraaf. Voor de benoeming van een nieuwe dijkgraaf plaatsten de hoofdingelanden Dirk Alewijn als nummer 1 op de voordracht. Zij deden dat met de verklaring erbij dat hij niet op de voordracht werd geplaatst omdat hij hoofdingeland was, maar om andere redenen. Ze voegden daar nog aan toe dat de twee ambten niet zouden worden samengevoegd, tenzij er bijzondere redenen voor zouden zijn.

Het is echter de vraag of de heren van de rekenkamer hebben geweten dat Dirk Alewijn hoofdingeland was.

Gescheiden ambten

De twee ambten behoorden gescheiden te blijven, omdat een dijkgraaf, evenals een schout, een ambtenaar was die het gezag van de overheid vertegenwoordigde. Een hoofdingeland was en is een representant van de ingelanden. Indien er een tegenstelling van belangen aan de dag zou treden, aan welke zijde zou de dijkgraaf dan staan?

Intussen was ook Jacob Loten eertijds benoemd tot dijkgraaf, terwijl hij hoofdingeland was. Cornelis Beck, die in 1743 tot dijkgraaf werd benoemd, was voordien ook hoofdingeland en hij legde deze waardigheid niet neer toen hij dijkgraaf werd. Het lijkt sterk op en politiek spel: de hoofdingelanden versterkten hun positie door een hunner te promoveren tot dijkgraaf.

Amsterdamse dijkgraaf

Jacob Loten was de eerste hoofdingeland die tot dijkgraaf werd benoemd. Hij was een der Amsterdamse eigenaren van land in de Starnmeer. Hij was dijkgraaf van 1697 tot 1717.

Zijn bezittingen gingen daarna over op zijn schoonzoon Dirk Alewijn, een Amsterdamse regent die dijkgraaf van de Starnmeer was in de jaren 1717 tot 1742. Hij was tegelijkertijd dijkgraaf van de Beemster.

Zijn vrouw, Bregje Loten, heeft in 1744 bij notariële beschikking de kavels 5 en 6 in de Starnmeer aanbedeeld aan haar zoon Dirk Alewijn, op rekening van zijn vader’s erf. Deze aanbedeling gebeurde niet voor een overgang van eigendom, maar alleen om Dirk Alewijn junior verkiesbaar te maken tot hoofdingeland van Starnmeer en Kamerhop. Hij werd dan ook als zodanig gekozen. Bregje Loten is echter steeds gebleven in het volle bezit en genot van het land, met de behuizing daarop.

Patriottisch verzet

Het recommandatierecht heeft eenmaal verzet uitgelokt van de kant van de hoofdingelanden. Dat gebeurde nadat Simon Appel was overleden in 1792 en een nieuwe voordracht moest worden opgemaakt ter benoeming van een opvolger. De burgemeester van Enkhuizen, hoofdingeland namens de stad, verklaarde daarbij van oordeel te zijn dat de recommandatie van een stadhouder onnodig was. Het was waarschijnlijk een uiting van patriotische gezindheid.

De vergadering waarin dit plaats vond, werd wederom in Hoorn gehouden. De hoofdingelanden nomineerden Claas Glazekas, koopman in De Rijp. De prins recommandeerde Claas Glazekas en deze werd benoemd tot dijkgraaf.

Dijkgraaf Simon Appel

Dijkgraaf Simon Appel, de man die vermeld wordt op de gevelsteen van ’t Heerenhuis te Spijkerboor, woonde te Purmerend en is aldaar overleden op 2 maart 1792. Hij was getrouwd met Womke Molenaar. Dit echtpaar was kinderloos.

Simon Appel was een vermogend man, zoals blijkt uit zijn boedelbeschijving. Hij bezat fl 50.000,- aan obligaties, een woning aan de bierkade en een aan de Hoornse Buurt in Purmerend, een huis aan de Purmerenderweg, deelneming in drie schepen; circa 50 morgen land in Beemster, Purmer, Wormer en Jisp; 2 paarden en 3 rijtuigen, een collectie goud- en zilverwerk, porselein, snuifdozen en vele “rariteiten”.

Zijn vrouw bezat land in de Beemster en in de Starnmeer.

Vele functies

Simon Appel bekleedde sinds 1762 vele functies. Hij was voorman van de patriotten en tegenstrever van de Oranjegezinden. In dat licht bezien is het grappig dat de stadhouder, toen hij zijn recht van recommandatie toepaste, liet weten dat ” het hem aangenaam zou zijn als Simon Appel nummer 1 op de voordracht” voor dijkgraaf van Starnmeer en Kamerhop zou worden.

Bij veel besluiten in het Purmerender gemeentebestuur was Simon Appel initiatiefnemer. In 1784 kreeg hij de leiding over de pas opgerichte Burgerwacht van de patriotten in Purmerend. Het streven van de Patriotten onder leiding van Simon Appel was naar een volledig gedemocratiseerde krijgsraad. Op zijn voorstel diende bij de aanstelling van leden voor de krijgsraad meer gelet te worden op maatschappelijke verdiensten en bekwaamheden dan op afkomst of geldelijk vermogen. Uitsluiting van katholieken diende te worden opgeheven.

de functies die Simon Appel heeft bekleed, waren:

1762 tot 1788 – lid van de vroedschap Purmerend,
1762 tot 1764 – schepene,
1765 – president schepene,
1765 tot 1776 – commisaris van de Gemeenelandsmiddelen,
1766 tot 1768 – heemraad van de Purmer,
1767 tot 1772 en 1784 – burgemeester (burgemeesters werden voor 1 jaar gekozen),
1770 tot 1774, 1778 en 1785 – president-burgemeester,
1773 tot 1785 – kapitein van het Oranjevaandel (vrijheidkorps),
1777 tot 1786 – ontvanger van de Gemeenelandsmiddelen en de 200e penning,
1778 – penningmeester van de Wijde Wormer,
1781 tot 1788 – hoogheemraadschap van Waterland,
1787 – dijkgraaf van Starnmeer en Kamerhop,
1786 tot 1788 – gecommiteerde ter Admiraliteit van Friesland,
1790 – baljuw en dijkgraaf van de Wijde Wormer.

Er hebben van 1643 tot 1976 23 dijkgraven “geregeerd” in het waterschap Starnmeer en Kamerhop. In diezelfde tijdsspanne zijn er 16 secretarissen-penningmeester in dienst van de polder geweest.

Adriaan de Goede was met 41 jaren dijkgraafschap de recordhouder. De collega met het kleinste aantal dienstjaren was Hendrik Schoehuys, van 1896 tot 1901.

Van de secretarissen was Cornelis Beck met 51 dienstjaren de absolute topper. Zijn opvolger Meijnard Beck vervulde het ambt slechts 2 jaar en ook dat was een record.

De dijkgraven waren: De secretarissen:
1632 – 1637 – Mr. Steven Pietersz Jacobs
1637 – 1650 – Fransz Jacobs
1650 – 1664 – Bruijn Vegters Opdam
1664 – 1671 – Willem Cornelisz Bek
1671 – 1685 – Cornelis Willemsz Bek
1685 – 1697 – Jacob Pietersz Groot
1697 – 1717 – Jacob Loten
1717 – 1743 – Mr. Dirk Alewijn
1743 – 1779 – Cornelis Beck
1779 – 1792 – Simon Appel
1792 – 1801 – Claas Glazekas
1801 – 1842 – Adriaan de Goede
1842 – 1850 – Klaas de Wit
1850 – 1870 – Klaas Brantjes
1870 – 1881 – Jan Vennik
1881 – 1896 – Jan Koster
1896 – 1901 – Hendrik Schoehuys
1901 – 1916 – Jacob Pietersz Groot
1916 – 1934 – Pieter Groot Jbz
1934 – 1941 – Wijbrand Schermerhorn
1941 – 1954 – Klaas van der Meer
1954 – 1967 – Cornelis Jan Koster
1967 – 1976  – Cornelis Pieter Jongens
1641 – 1647 – Jacob Baert
1647 – 1658 – Aris Dirckkzen
1658 – 1700 – J.M. Salm
1700 – 1728 – Meijnert Bek
1728 – 1779 – Cornelis Beck
1779 – 1781 – Meijnard Beck
1781 – 1806 – Jan Heynes
1806 – 1823 – Lourens Veer
1823 – 1849 – Dirk Bek
1849 – 1870 – Cornelis J. Bek
1870 – 1885 – Jan Willem Bek
1885 – 1901 – Jacob Pz Groot
1902 – 1915 – Hendrik Kikke
1915 – 1943 – Jan Pieter Rol
1943 – 1971 – Cornelis Leegwater
1971 – 1976 – Anton Visser

 

 

 

 

0 reacties