Afbeeldingen
De veerman
Markenbinnen was — samen met de Starnmeerpolder — lange tijd als het ware een eiland. Omgeven door Markervaart, Tapsloot, Noordhollandsch Kanaal en Knollendammervaart waren het de (pont-)veren die zorgden voor verbinding met de omgeving. De pontbaas diende er bij storm en vorst maar voor te zorgen dat iedereen aan de overkant kwam. Dat viel niet altijd mee.
Een van die veren was de verbinding tussen Knollendam en Markenbinnen, over de Tapsloot. Deze nam een aanvang op 22 maart 1644. Ten gevolge van de droogmaking van de Starnmeer werd dit water namelijk onderdeel van de vaarroute tussen de Zaanstreek en Alkmaar en de gemeente Uitgeest verzocht bij het ‘Hof van Holland’ om een veer te mogen oprichten, een veerhuis te timmeren en een veerman aan te stellen. Dit werd toegestaan, voor een pachtsom van drie ponden (f18,-) jaarlijks. De pacht werd steeds voor zes jaren verlengd. Tot 1822 bracht de veerman alleen hen die te voet waren met zijn kleine boot, roeiend naar de overkant. Hij ontving dan overdag twee duiten (5 cent) per persoon. Na zonsondergang kreeg hij zes duiten en als de molens ‘geswigt’ gingen (zeil minderden) het dubbele. Kerkgangers daarentegen moest hij voor half geld vervoeren. Van alle verdiensten moest hij jaarlijks f6,- afdragen aan de ‘Ambagtsheerlijkheid van Uitgeest’. De veerman had een beschermd beroep; bepaald was dat niemand anders een persoon mocht overzetten op straffe van een fikse boete. Deze regels waren niet overbodig blijkens een bericht uit 1661: ‘De Schout en de Dienaren zullen worden gebruikt om Jan Vreecken te beletten de veerman van de Knollendammervaart te hinderen’.
In 1822 werd de roeiboot vervangen door een veerpont. In dat jaar werd namelijk het voetpad tussen Knollendam en Wormerveer verbreed tot een pad waar ook rijtuigen gebruik van konden maken. De belangrijkste weg bleef echter de vaarweg. Mensen, dieren en goederen werden met vele soorten vaartuigen in de waterrijke omgeving verplaatst. De hoeveelheid werk van de veerman 0f ‘pontbaas’ nam nu aanmerkelijk toe en zeker ’s winters had hij een zware taak Hij werkte onregelmatig en diende beschikbaar te zijn van ’s morgens 6 tot ’s avonds 11 uur, waardoor hij voortdurend slaap tekort kwam.
’s Winters baarde de dikte van het ijs hem zorgen: soms was het liefst 50 cm dik en desondanks had hij maar te zorgen dat de pont in de vaart bleef. Vaak was dat onmogelijk en dan kon hij veel hinder ondervinden van groepjes arbeiders, die niet naar hun werk konden als het pontje niet voer. Zij stonden aan de overkant dan soms uren te joelen en te schreeuwen. Een der arbeiders waagde het op een keer om in de duisternis van de vroege morgen het ijs over te steken, maar hij had te laat de vaargeul in de gaten en ging kopje onder. Pas na een kwartier kon hij met veel moeite uit het ijs worden bevrijd. Vele arbeiders gingen in die tijd te voet naar hun werk en legden soms wel dertig kilometer per dag af. Daarnaast kon mist voor gevaarlijke situaties zorgen. Ook de laatste pontbaas, Jan Nat, beleefde daardoor hachelijke avonturen: “Er lag op een keer een dunne laag ijs op de Tapsloot en er hing een dikke mist. Net toen ik bezig was de kabel na te gaan die op het ijs lag, voer er een boot, die ik niet had zien aankomen, tegen de kabel op. Die brak toen echt als een luciferhoutje. Een andere keer kwam er met dikke mist onverwacht een boot links de bocht om terwijl ik net bezig was om over te varen. De kabel kreeg zo’n geweldige duw van het schip, dat de passagiers van de pont languit op de bodem lagen en stukken van de lier meters ver weg vlogen. Gelukkig raakte er niemand gewond.
December 1955 kwam er een einde aan al deze ongemakken en aan een stukje romantiek. In de plaats van de veerpont kwam de Beatrixbrug. Drie dagen voor kerstmis maakte het met vlaggetjes versierde pontje zijn laatste overtocht. Onder leiding van pontbaas Jan Nat trokken de notabelen, waaronder de burgemeester van Uitgeest, het naar de overkant. Vervolgens stonden de schoolkinderen (en vele volwassenen) van Markenbinnen en Knollendam aan weerszijden van de te openen brug opgesteld. Na het verbreken van twee linten — wat de nodige moeite kostte — ging de brug neer en kon men elkaar de hand schudden. Een feestelijk samenzijn in café de Zwaan (Knollendam) bekrachtigde daarna de nieuwe verbinding.
De nieuwe weg aan de Markerkant van de brug was er echter nog niet. Over de brug gaande stond men meteen voor het weiland en dus moest men nog steeds gebruik maken van het smalle pad langs de Markervaart. De nieuwe, ‘Provinciale’ weg, kwam pas tweeëneenhalf jaar later, in de zomer van 1958 gereed.
Bron: ‘Markenbinnen, een kleurrijk verleden’, 2013, door Willem Baartse
0 reacties